Deze roman is een van de gevaarlijkste boeken die Hella S. Haasse geschreven heeft. Niet alleen door de titel, maar ook door de literaire stunts die ze erin uithaalt. Een gevaarlijke verhouding of Daal-en-Bergse brieven is een historische roman, en tegelijk een essay en een blootgelegd innerlijk conflict. Haasse onderneemt een zoektocht naar machtige vrouwen en verknoopt daarbij feiten met fictie en emoties.
gevaarlijk spel met de feiten
Haasse doet iets wat simpelweg niet kan. Ze laat een hedendaags ‘ik’ uit 1976 brieven schrijven met een personage uit de roman van een achttiende-eeuws auteur, Choderlos de Laclos. Dat personage, markiezin de Merteuil, hoofdpersoon uit Les liaisons dangereuses, is gekrenkt. Haar geliefde Valmont is in een duel gesneuveld, dat door haar intriges plaatsvond. Wanneer hij sterft, geeft Valmont de brieven aan de openbaarheid prijs die Valmont en zij elkaar schreven. Daaruit blijkt hoezeer zij een spel speelden met andere mensen. Valmont had als opdracht twee brave vrouwen te verleidden en eenmaal veroverd hun hart te breken. Dat is hem gelukt, met fatale gevolgen. Niet alleen stortten beide vrouwen volledig in, ook werd hij alsnog op een van hen verliefd en ging het duel aan wat tot zijn dood leidde. De markiezin is door Valmont verraden en persona non grata in het adellijke Parijs geworden. Daarbovenop raakte ze verminkt door de pokken. Figuurlijk én letterlijk verloor ze zo haar gezicht.
‘Aan de markiezin de Merteuil’,zo begint de eerste brief van een ‘ik’ dat wandelt door de Daal-en-Bergse laan in Den Haag. Laten we haar de schrijfster noemen. Ze meent tussen de struiken in de mist een huis te ontwaren, Huize Daalberg, en denkt aan een letterlijke vertaling: Val-mont! Neemaar. Ze fantaseert een vervolg op de roman van De Laclos waarin de de markiezin is gevlucht naar dit miezerige Den Haag en zurig, eenzaam en verbeten naar de wereld kijkt. De schrijfster stelt zich voor hoe verbolgen de markiezin, deze ‘Richard III in rokken’, is over het feit dat vrouwen in haar tijd zijn achtergesteld aan mannen.
‘De markiezin De Merteuil’ is de aanhef van de tweede brief. Naar wie schrijft zij eigenlijk? De Merteuil schrijft óók naar een denkbeeldig iemand. Ze wenst zich een correspondente die ‘hoewel geheel vrouw (zoals ik), (alweer zoals ik) niet innerlijk gebonden is door het feit dat zij een vrouw is’. Wat een humoristische ironie: Haasse lijkt zichzelf te beschrijven.
De markiezin stelt in haar eerste brief dat, vanzelfsprekend, het biologische verschil tussen man en vrouw bepalend is voor gedrag, voelen en denken. Dat vrouwen alleen gezien worden wanneer zij aantrekkelijk en vruchtbaar zijn, in die korte tijdspanne van vijftien tot twintig jaar ‘(en dat is ruim geschat)’, terwijl mannen wel zeventig jaar lang kans hebben op maatschappelijke macht, zeventig jaar waarin zij moeite en aandacht waard zijn, dát vindt de markiezin een tergend onrecht. Dat ongeluk doordesemt de literatuur, de geschiedenis, het leven.
Uit de volgende brieven, waarin de schrijfster en de markiezin elkaar bestoken met hun ideeën over de macht van vrouwen, over ongelijkheid en miskenning, blijkt dat De Merteuil weigert zich te schikken in haar machteloze rol. Ze doet mee aan het spel van de schrijfster, tot ze er genoeg van heeft. Dit personage laat zich niet opsluiten. Ze verzint een list en ontsnapt uit de roman die Haasse geschreven heeft.
Is dit in de literatuur ooit eerder vertoond? Een schrijver die een verbeeld personage van een andere schrijver inpikt en dat vervolgens weer verliest aan de kracht van de verbeelding?
De kritiek sputterde toen de roman uitkwam: maar dit kan helemaal niet! Dit is ongeloofwaardig! Ja, dat is het. Het bijzondere echter is dat binnen de afzonderlijke brieven van De Merteuil en de schrijfster alles wél klopt. Of dan toch minstens kán kloppen, net als in een ‘gewone’ historische roman. Alleen het feit dat ze met elkaar corresponderen, over twee eeuwen heen, is een fantastische kunstgreep.
Dat De Merteuil uiteindelijk de benen neemt en ervandoor gaat met de dukaten van de beroemde 18e eeuwse schrijvers Betje Wolff en Aagje Deken, kan echt zo gebeurd zijn. Ze waren immers tijdgenoten en het enorme fortuin van Betje Wolff is inderdaad verdwenen toen ze naar Frankrijk op weg was. Alle feiten over het leven van de als personages opgevoerde Betje Wolff en Aagje Deken, kloppen met de werkelijkheid.
Ook alle letterkundige en historische bewijzen die De Merteuil opvoert dat er geen ‘dappere, zelfbewuste, intelligente, doortastende en toch door en door vrouwelijke vrouwen’ in heden en verleden te vinden zijn, kan zij gekend hebben; ze stammen allemaal van voor haar tijd. Bij Choderlos de Laclos is de markiezin uiterst belezen. Ja, het is best mogelijk dat De Merteuil deze brieven schreef. Ze stelt zich zelfs, heel speels, een respondent voor in later eeuwen. Kan ook.
Om het idee van feitelijkheid en echtheid in deze volslagen onbestaanbare constructie nog te versterken, verwijst de schrijfster in haar ‘eigen’ brieven naar nog andere boeken en toneelstukken dan De Merteuil; ze schudt al haar kennis zó uit haar mouw.
Toch gebeurt er in haar brieven ook iets vreemds. Haasse verwerkt namelijk een feit in haar betoog dat de achttiende-eeuwse markiezin helemaal niet kan kennen, hoewel ze tot nu toe steeds zo beleefd rekening houdt met de belevingswereld van De Merteuil. Ze gaat uitvoerig in op de in 1966 veroordeelde Britse Myra Hindley, die door een man met een ziekelijke fantasie geprikkeld wordt tot ‘een koelbloedige vindingrijkheid in het kwaad’, tot het vermoorden van kinderen.
De brief met de verwijzing naar Hindley verwijst naar de twintigste eeuwse werkelijkheid buiten de roman waarmee Haasse de echtheid van de brief benadrukt. Maar waarom doet ze dat, waarom breekt ze door de fictie heen en waarom juist met déze actualiteit?
Omdat Haasse met Hindley iets interessants kan aantonen. Ze legt een link tussen de daden van Hindley en die van Medea, die beide uit jaloezie hun kinderen vermoordden. Wat de schrijfster verwondert is dat het voor deze vrouwen geen enkele rol speelt dat hun daden als misdaden te boek staan. Ze verblikken en verblozen niet, ze voelen hun misdadigheid niet, net zoals De Merteuil laissez faire, laissez passer aanhangt en ‘onvatbaar amoreel’ is. Hindley ziet ‘koel en alert, hoogmoedig haar daden in hun volle omvang’. Eerder al had De Merteuil geklaagd dat men het de gewoonste zaak van de wereld vindt, dat ‘een man alle macht waarover hij kan beschikken, en zo nodig ook geweld, gebruikt om te voorkomen dat hij in een positie wordt gebracht waarin hij jaloers zou moeten worden’. Zet zij dezelfde wapenen in, dan is zij de slechte vrouw. De schrijfster erkent dat in haar antwoord: slechte vrouwen zijn zij ‘die het recht voor zich opeisen’ en met handelen reageren. ‘Handelend als man wordt zij een monster,’ stelt de schrijfster over Kriemhilde uit het Nibelungenlied, die haar hele familie uitroeit ‘volgens de codes van de bloedige vete tussen mannen’.
Waar deze ‘misdadige’ vrouwen wél allen onder lijden, en hier zit de kern van wat Haasse wil aantonen, is de verkeerde inschatting die zij maakten van de gevoelens van hun geliefde of partner in crime. Zij bleken voor hem slechts een accessoire, een instrument om te komen tot zijn doel. Terwijl zij dachten zijn gelijke te zijn, werden zij gebruikt, voor zijn karretje gespannen. Dát verteert hen volkomen. Afgedankt zijn ze, in de hoek gesmeten. Net als De Merteuil zijn ze diep gekrenkt.
Wat Haasse zegt, is: als je de gelijke van een man wilt zijn door te verworden tot een man en dezelfde methoden gebruikt als hij om je eer te redden, zul je je menselijkheid verliezen. Je wordt niet alleen een monster, maar lokt je eigen minderwaardigheid uit. Je wordt er niets gelijker van. Zinloos is het. Zelfvernietigend.
Haasse komt niet zomaar met dit zelfvernietigende mechanisme op de proppen. In de jaren waarin deze roman van Haasse verscheen, had net de tweede feministische golf plaatsgevonden. Van Anja Meulenbelt verscheen in 1976 De schaamte voorbij. Haasse had weinig met dit feminisme op.
Haar idee was dat het ‘vrouwelijke’ meer waardering nodig had. Al kan niemand op bevredigende wijze formuleren wat precies ‘vrouwelijk’ en ‘mannelijk’ is, zij zag het als mogelijkheden van de mens die zich in een oneindig aantal schakeringen en combinaties in een man of vrouw kunnen voordoen. In verschillende artikelen deed ze pogingen tot duiding. Zo kaartte ze in Een kom water een test vuur (1959) aan dat de toen opkomende feministen de bestaande geringschatting voor vrouwen versterkten omdat zij verzuimden ‘respect en begrip af te dwingen voor de essentiële rol die de vrouw in de gemeenschap vervult als “home-maker”‘. In haar historische samenvatting van de emancipatie sinds de Victoriaanse tijd, ziet ze dat de vrouw afstand deed van een eigen zelf: ‘Ze accepteerde het wezenlijke onbegrip, de onverschilligheid of zelfs vijandigheid van de man jegens het vrouwelijke waarvan hij haar als exponent beschouwde’. Omdat de man het vrouwelijke in zichzelf niet wilde aanvaarden, en evenmin de consequenties daarvan, schikte de vrouw zich erin dat de man haar niet als medemens kon aanvaarden. Het gevolg is bijvoorbeeld dat werk door vrouwen lager gehonoreerd wordt dan werk door mannen. In de kunst neemt ze ditzelfde proces waar. Het vrouwelijke is al het onbekende en angstaanjagende wat de man niet in zichzelf aanschouwen wil, suggereert Haasse.
Ze vraagt zich af of het succes van seksbommen als Brigitte Bardot en Marilyn Monroe niet zou verdampen wanneer zij ‘ondubbelzinnig intelligentie en relativerende zelfspot’ lieten blijken (zonder dat succes verder af te keuren). In ‘de cultus van het lichamelijke, met name van de boezem en het been, deze overstelpende luxe van pronk en cosmetica’ ziet zij ‘wanhopige tegenhangers van de volstrekt functionele machines, de elektronische breinen, de atoomkanonnen’. Beiden zijn groteske symbolen van enerzijds vrouwelijkheid en anderzijds mannelijkheid. Nee, het beeld van het vrouwelijke was ‘onrijp’, zo concludeerde Haasse, omdat het te weinig was onderzocht, omdat het in de schaduw bleef. In haar essay ‘E”vrouw”cipatie’ (1964) onderstreepte ze haar idee nogmaals. De man, en de mens in het algemeen, diende te evrouwciperen: dat wat we voor het vrouwelijke houden (en waar we zo op neerkijken) verdient in de mens meer aandacht en waardering.
In 1967 had Joke Smit ‘Het onbehagen van de vrouw’ gepubliceerd. Het is opmerkelijk om te zien hoeveel ideeën die Smit in haar essay uiteenzet, door Haasse al verkend waren. Maar Smit laat nergens merken iets van Haasse te hebben gelezen, al verzetten ze zich allebei tegen het idee dat de mens de man is, al vinden ze allebei dat de vrouw recht op abortus heeft, recht op werk en op gelijke betaling van dat werk.
Alleen dacht Haasse een stapje verder. Vrijer, moderner zou je bijna kunnen zeggen. Want hoe kun je gelijkwaardigheid bereiken als je niet meer waardering creëert voor dat wat we als het vrouwelijke beschouwen, en voor de geschiedenis daarvan? Heel stellig zei ze: niet het aantal werkende vrouwen bewijst hoe geëmancipeerd een samenleving is, maar de manier waarop gekeken wordt naar dat wat we voor vrouwelijk houden. Dat is zelfs vandaag de dag nog een fris standpunt.
Er was nog iets anders aan de hand: het gebrekkige besef van de geschiedenis van vrouwen. Haasse stoorde zich, in al haar belezenheid, aan de suggestie dat de feministen van de tweede golf bij een nulpunt begonnen, zo benadrukte ze in interviews. Waarom niet meer nadruk leggen op de prestaties die op allerlei vlak al door vrouwen waren verricht? Voortbouwen, dat wilde ze. En dat was wat Haasse voor de literatuur deed; met bloemlezingen van en essays over vrouwelijke auteurs (zoals Andreas Burnier en Iris Murdoch) en later, in 1979, met haar literatuurgeschiedenis van vrouwen (‘Het beeld in de spiegel’).
Al deze spanningen komen in Een gevaarlijke verhouding of Daal-en-Bergse brieven samen. Het boek gaat over geschiedenis en hoe we die schrijven. Welke ankerpunten verbinden we met elkaar tot een verhaal? De (negatieve) punten die De Merteuil opsomt? De (positieve) punten die de schrijfster verbindt? Gaan we vrouwen roemen om hun macht, zoals we ook naar mannen kijken? Als we vrouwen bezien als mannen, schrijven we in feite niets dan de geschiedenis van mannen en monsters. Dat is de (gebrekkige) geschiedenis die De Merteuil voorlegt.
De schrijfster staat een andere geschiedschrijving voor. Die trekt het ene na het andere boek uit de kast om de complexiteit van vrouwenrollen te onderzoeken. Als je maar zoekt, vind je zoveel meer, zegt de schrijfster, daarmee de grootste passie van Haasse aanprijzend: onderzoek doen. Kijk eens hoe weinig wij nog weten over wat vrouwen beweegt: ‘De misdadigheid van de vrouw is een voor het grootste deel nog onverkend terrein’. Klopt onze geschiedenis wel? Hoe kijken we naar die helft van de werkelijkheid die zo lang onderbelicht is gebleven?
Zien we wel hoezeer machtige vrouwen zich onmenselijk móesten gedragen om een gelijke te worden van de man? Zien we wel hoezeer vrouwen geen ander wapen in handen hadden dan ‘de kunst van de misleiding’, of ze nu direct moordden, of indirect tot zelfmoord aanzetten zoals De Merteuil? En als het over ‘jaloerse’ vrouwen gaat: hebben we weleens goed onderzocht wat ‘het ware of vermeende verliezen van de ander’ betekent? Wat doet dat met een mens, ‘de gewaarwording van uitgestoten-, verloren-zijn, van ineenkrimpen, leegte, val’? Haasse vindt het onrechtvaardig enkel verklaringen te zoeken in bezitsdrang of zucht tot domineren van de jaloerse partner. Allemaal vragen die Haasse indirect stelt en die nog steeds actueel zijn.
Ondeugend en vilein, met net zoveel spotlust en ironie als haar tegenstander, kruist de schrijfster in brief zeven de degens met De Merteuil. Ze spreekt haar tegen, corrigeert haar en neemt daarbij niet alleen de markiezin, maar ook de feministische beweging uit de jaren zeventig de maat. Door te wijzen op de literaire werken die beide partijen niet noemen, op de kennis die ze verzuimen te tonen van vrouwen die wél krachtig zijn. Haasse canoniseert.
Als de markiezin uit het verhaal vlucht protesteert de schrijfster nauwelijks. Want noch de woede, de strijd, list of afstandelijkheid van De Merteuil (lees: de feministen) zijn volgens de schrijfster oplossingen om de ambitieuze vrouw van haar imago als jaloerse feeks te bevrijden.
Haasse erkent het wederzijds onbegrip tussen de geslachten, maar De Merteuil is te eenzijdig. De markiezin blijft hangen in weerstand en klagen, waar de schrijfster zoekt naar positieve nuances en verdiepende vragen. In feite bevestigt De Merteuil met haar redeneringen het stereotype beeld: ze benadrukt steeds haar rationele kant. Wat historisch verklaarbaar is, want ze leeft op het kantelpunt naar de Verlichting. Maar dat rationele opeisen van gelijkheid is volgens Haasse niet genoeg; het verandert het stereotype beeld van de vrouw niet. Ziedaar het gevaarlijke spel dat Haasse met het feminisme speelt.
gevaarlijk spel met fictie
Toch moet er een manier zijn om stereotypen te doorbreken. Wat valt er nog uit te proberen? Zélf literatuur maken! Bewijzen dat het kan: een roman over de eenzaamheid en jaloezie van een ‘dappere, zelfbewuste, intelligente, doortastende en toch door en door vrouwelijke vrouw’.
Maar zelf schrijven is niet zonder gevaar. Haasse illustreert dat aan de hand van De Merteuil als ‘de belichaming […] van het complexe netwerk van verhoudingen dat mij zowel in de werkelijkheid als in fictie altijd in de ban heeft’. De Merteuil gaat als een auteur te werk door de gevoelens en gedachten van anderen te gebruiken als materiaal voor haar eigen schepping; zij en Valmont spelen een spel met de mensen om hen heen. Haasse doet zoiets zelf ook, bekent ze. Zo bezien is het boek een mea culpa, een schuldbekentenis aan de naasten die ze gebruikt voor haar werk.
Er schuilt een paradox in. De brievenschrijfster leeft zich in in De Merteuil, en wordt dus een beetje zoals zij. In de eerste brief schrijft ze: ‘ik zou niet de behoefte hebben u onder woorden te brengen, wanneer u niet als een innerlijk beeld in mij zelf bestond’. Ze herkent dus trekken van De Merteuil in zichzelf. Maar tegelijk ontsnapt de markiezin uit de briefwisseling, en geeft ze de schrijfster het nakijken: die laat het gebeuren en neemt afscheid van van De Merteuil in zichzelf.
Het lijkt wel alsof deze hele briefwisseling een manier is om tegen zichzelf te praten. De schrijfster toont zich ambivalent over het rationele deel van zichzelf. Je krijgt de indruk dat het haar zelfs tegenstaat dat De Merteuil een deel is van haarzelf. Aan het begin schrijft ze aan haar: ‘Ik voel geen sympathie voor u, en eigenlijk ook geen medelijden’. Maar als De Merteuil is vertrokken, ontstaat er spijt: ‘Klinkt “Merteuil!” niet haast als een strijdkreet van de vrouw die de laatste fase van haar “tijd”, haar afnemende maan, ingaat’?
Weet ze zelf ook niet meer zo goed wat ze vindt en doet ze daarom dit hele verhaal af als quatsch? Schrijft ze daarom stoer: ‘Adieu, madame de marquise’? Alsof het maar aanstellerij was? Er staat wel onverbloemd dat De Merteuil ‘gevaarlijk’ voor de schrijfster was. Die verleidde haar ’tot de twee uitersten die mij bedreigen’: tot cerebrale spelletjes en fantasmen. ‘Mijn pen leek louter instrument te worden om u – hoogmoedige, listige uit zelfbehoud – goed te praten.’ Blijkbaar vond Haasse het zelf ook best griezelig wat ze deed.
En dan is er nog die volkomen ‘idiote’ vondst. De structuur van de roman is een voortzetting van de brievenroman van Laclos maar dan staat er tussen de brieven van De Merteuil en de schrijfster opeens plompverloren een brief van de tovenaar Merlijn. Waar komt die nou vandaan? Is een briefwisseling van personages uit verschillende eeuwen nog niet onwaarschijnlijk genoeg? Denkbeeldig zie je Haasse glimlachen, terwijl ze haar spel doodserieus voortzet.
De schrijfster had het niet terloops over Simon Vestdijk en zijn liefde voor Merlijn de magiër moeten hebben, zo verwijt ze zichzelf. Dat was onvoorzichtig van haar. Want nu heeft De Merteuil heel slinks achter haar zijden masker de mombakkes van de tovenaar opgezet. Zíj is het, die door Merlijns verschijning tot de schrijfster spreekt dat ouderdom en verval geen wezenskenmerk van de mens zijn. Zíj is het die de schrijfster roept terug te keren naar de magie van het schrijven. Merlijn is de markiezin in vermomming! En in die manmens, als dat personage, is de marquise eerlijker dan ooit, constateert de schrijfster.
Wat verwijst dit mooi naar wat Haasse altijd over haar werk heeft gezegd. Wil je haar kennen, lees dan haar boeken. Daarin wordt het meest intieme gezegd. Het is een tegenstelling die alle schrijvers zullen herkennen: in de verbeelding, in het schrijverschap, vinden zij de ernst en diepte van het ware leven, terwijl het toch fictie is. En dan volgt die guitige knipoog naar Merlijn, wanneer de schrijfster aan het einde afscheid neemt. Een laatste keer neemt De Merteuil het heft in eigen hand: ze wordt man, ze wordt ziener.
Wat een waagstuk van Haasse om met deze omweg, via deze brief van Merlijn, Een gevaarlijke verhouding tot een nóg vernieuwender stuk proza te maken.
gevaarlijk spel met emoties
De Merteuil lijkt een donkere afsplitsing van de schrijfster. Ze zegt de stereotypering van De Merteuil te willen onderzoeken, die jaloerse, machtige vrouw, maar wil ze eigenlijk niet ontsnappen aan de stereotype beelden van zichzelf? Wil ze anders naar zichzelf kijken, met meer begrip en compassie?
Sinds het verschijnen van de biografie van Haasse door Aleid Truijens, Leven in de verbeelding (2022), zouden we deze roman in een ander licht kunnen bezien. In 1971, voor het schrijven van Een gevaarlijke verhouding of Daal-en-Bergse brieven, deed Haasse een ontdekking. Haar echtgenoot had een liefde opgevat voor een andere vrouw, zo bleek uit hartstochtelijke liefdesbrieven en aantekeningen in zijn agenda. Al was er uiteindelijk niets gebeurd, het maakte haar radeloos. De emoties namen stormenderhand toe, zo vertelt Truijens aan de hand van een nagelaten zwart schrift met persoonlijke aantekeningen. Zodanig zelfs dat ze overal die andere vrouw dacht te ontwaren, tot in winkels aan toe.
Zou Haasse de emoties die haar overstelpten na de ontdekking van haar mans mentale ontrouw, en de manier waarop ze daar in het dagelijkse bestaan mee om is gegaan, in deze roman hebben laten doorwerken? Zou ze daarom in de roman zo scherp de eenzaamheid en ‘het bittere innerlijke lijden’ hebben neergezet van de jaloerse vrouw die haar tijd gehad heeft? Vandaar misschien de in algemene termen gestelde alinea’s in de afscheidsbrief van De Merteuil over de vrouw die de dichterlijke ontboezemingen van een man vindt, terwijl het die man ‘eigenlijk niet te doen is om een (gevaarlijke!) verhouding-van-vlees-en-bloed’? Het zou over Valmont kunnen gaan, maar ook over Haasse’s echtgenoot. In de roman stelt de schrijfster zichzelf de indringende en eerlijke vraag: ‘Wat kon ik niet voor mij houden, dat ik toch tot iedere prijs poogde te verbergen?’ Zou het haar ongenoegen zijn over het feit dat jaloerse vrouwen als hinderlijk worden ervaren? Terwijl je die jaloezie evengoed zou kunnen interpreteren als een poging om ‘de deelneming van de ander’ op te wekken en de dialoog aan te gaan?
Je zou kunnen stellen dat Haasse met Een gevaarlijke verhouding behalve een modern feministisch manifest ook een roman over de overgang schreef, precies zo’n roman waarvan er zo weinig waren, zoals ze ondervond in haar voortreffelijke essay ‘Afnemende maan’ over de oudere vrouw in de literatuur. De schrijfster is – toevallig of niet – net als De Merteuil een vrouw die haar aantrekkelijkheid moet loslaten, die niet meer in het middelpunt van de belangstelling staat, ‘met al wat dat inhoudt aan vlagen van onzekerheid, droefenis om verloren jeugd, angst voor eenzaam-worden, angst om te veranderen in “een krom streepje, een vergrijsd zuchtje”‘.
De rede, de emotieloze, wiskundige werkelijkheidsbenadering, het doorgevoerde verlichtingsdenken waar de markiezin in Laclos’ roman allemaal de projectie van is, biedt geen soelaas. Blijven hangen in woede evenmin. Steeds wijst Haasse op zelfontplooiing, dáarin ligt de oplossing.
Descartes zag de mens als een eigen creatie die zichzelf onophoudelijk dient te vernieuwen. Haasse omarmt dat idee: ze wil zichzelf veranderen om niet te verzuren en verdorren zoals De Merteuil dat doet. Ze wil léven. En met de bevrijding van De Merteuil, haar ontsnapping, bevrijdt ze zichzelf. Ze ontdoet zich van haar woedende emoties, ze heeft ze geanalyseerd en neemt afscheid van ze. Via een beeldschone, intelligente roman. Wat een waagstuk, wat een tovertruc.
Fleur Speet