Laat ik voorop stellen dat ik doorgaans te trots ben om toe te geven dat genderongelijkheid impact heeft (gehad) op mij als mens of auteur. Ik ga mijn eigen weg, denk ik meestal en schrijf en werk onverschrokken door. Maar soms val je, noodgedwongen door lockdown en feestdagen, even stil. En overdenk je het een en ander.
‘Ik werd depressief toen ik bedacht dat we steeds opnieuw moeten strijden, alsof we niks geleerd hebben’, zei schrijver en activist Anja Meulenbelt onlangs na afloop van haar Ru Paré-lezing over kunst en verzet. We hadden het over feminisme. Ik was 16 toen ik De schaamte voorbij (1976) las, Meulenbelts inmiddels klassieke roman over een jonge vrouw die zich vrijvecht uit een onderdrukkend huwelijk en als alleenstaande moeder tegen de klippen op een leven opbouwt en haar talenten ontplooit. Dat boek veranderde mijn leven.
Net als mijn moeder trouwens die zich middels VOS-cursussen (Vrouwen Oriënteren zich op de Samenleving) en betaald werk als thuiszorgmedewerker emancipeerde uit een beknellend bestaan (al begreep ik dat pas veel later; toen vond ik mijn moeder niet ‘radicaal’ genoeg omdat ze niet scheidde van mijn vader, van wie ik overigens net zo veel hield). Dat nooit!, moet ik gedacht hebben, waarbij ‘dat’ staat voor: je laten onderdrukken of tegenhouden door wie of wat ook, omdat je vrouw bent. Hoe ouder ik word, hoe sterker het besef dat ik mijn dromen (zoals schrijver worden en het vinden van een gelijkwaardige partner die 50 procent van de opvoeding van de kinderen op zich nam), vooral heb kunnen realiseren dankzij rolmodellen als Meulenbelt en mijn moeder.
Dan is het ineens 2022. En nadat je je zegeningen hebt geteld, want eerlijk is eerlijk, waar voor mijn moeder literatuur nog een ‘hogere’ kunst was, waar ze niet vanzelfsprekend toegang tot had, net als hoger onderwijs trouwens, kon ik zonder problemen doorstromen naar vwo en hbo (op de universiteit voelde ik me niet thuis) en vond ik mijn weg als journalist en uiteindelijk als (roman)schrijver, knaagt er ook iets.
Je ergert je bijvoorbeeld aan de opmerking van Anna Enquist in een radiogesprek dat vrouwen vooral over ‘kleine thema’s’ en sociale relaties zouden schrijven (wat overigens volgens haar geen ‘mindere’ literatuur oplevert). En je bedenkt dat in recensies over werk van vrouwelijke auteurs bijna nooit kwalificaties als ‘magnum opus’ en ‘kroon op oeuvre’ voorkomen. Dat leeslijsten op middelbare scholen voor 90 procent gedomineerd worden door boeken van mannen.
En dat vrouwelijke auteurs (net als auteurs met een niet-westerse achtergrond trouwens) hoogst zelden terecht komen in de literaire canon (denk aan Loeki Zvonik, Virginie Loveling, Bea Vianen en vele anderen). Dat ik tijdens schooloptredens bijna steevast wordt geflankeerd door twee mannelijke en nul vrouwelijke auteurs. En de meeste literaire prijzen naar mannelijke schrijvers gaan (terwijl literaire vernieuwing juist weer vaak van vrouwelijke auteurs komt).
En die opmerking van een recensent in deze krant over mijn laatste roman Een van ons: ‘Als de stem van Luc (hoofdpersoon, C.O.) verzonnen is, heeft Otten knap werk verricht.’ Zou hij zo’n voorbehoud maken bij een mannelijke schrijver? ‘Roman’ staat er met grote letters op de cover. Ik hoor u denken: klein bier. Wat maak je je druk? Oké, vergeleken met oorlogen, armoede, vluchtelingen die op zee of aan grenzen teruggeduwd worden et cetera is het inderdaad ‘klein bier’.
Maar dat is geen reden erover te zwijgen. Want deze genderongelijkheid in de letteren is een uitdrukking van hoe we met elkaar omgaan in de samenleving. Een hoe we elkaar (en onszelf) zien. Daarom ben ik zo blij met Fixdit, een collectief van vrouwelijke auteurs van diverse leeftijden en sociale en culturele achtergronden, die deze ongelijkheid wil aanpakken, ‘fixen’ (met podcasts over ‘vergeten’ vrouwelijke schrijvers, artikelen, discussies, petities en spontane acties indien nodig).
En dat ik er deel van uitmaak. Voor mij zit de grootste winst erin dat we elkaar als bondgenoten zien en niet langer als concurrenten. Waarmee we impliciet óók afrekenen met het neoliberale argument (vaak gehoord als je ongelijkheid ter discussie stelt) dat de ‘besten’ winnen, en de ‘verliezers’ het aan zichzelf te wijten hebben.